Geschiedenis van de tulp
De tulp werd in de 16e eeuw geïntroduceerd in Europa door de Vlaamse diplomaat Ogier Ghislain de Busbecq (1522-1591), geboren in Comines, destijds een gebied onder keizer Karel V. Als diplomaat en geleerde beheerste hij zeven talen en studeerde aan verschillende Europese universiteiten.
In 1554 stuurde Ferdinand van Oostenrijk, koning van Bohemen en Hongarije, hem als ambassadeur naar Constantinopel om een wapenstilstand te bewerkstelligen met het Ottomaanse Rijk, onder leiding van Suleiman de Prachtige (1494-1566). Tijdens zijn verblijf in Anatolië ontdekte Busbecq de tulp, een bloem die bijzonder geliefd was in het Ottomaanse hof en vernoemd werd naar het Turkse woord tülbend (tulband), vanwege de gelijkenis in vorm. Hij stuurde enkele bollen naar de keizerlijke tuinen in Wenen.
De botanische wetenschapper Carolus Clusius (1526-1609), arts van keizer Maximiliaan II, raakte gefascineerd door de tulp en begon een verzameling in Wenen. Later bracht hij de bloem naar Nederland, waar hij in Leiden de beroemde Hortus Botanicus oprichtte. Clusius wordt beschouwd als de grondlegger van de tuinbouw en mycologie.
De tulp groeide uit tot een symbool van rijkdom en werd een geliefd onderwerp in bloemschilderijen en Delfts aardewerk. In de 17e eeuw ontstond een ware speculatiegolf, bekend als de Tulpenmanie. Rond 1637 werden tulpenbollen verhandeld voor exorbitante prijzen, soms gelijk aan twintig jaarsalarissen van een ambachtsman. Toen de markt instortte, leidde dit tot enorme financiële verliezen en werd het beschouwd als de eerste speculatieve bubbel in de geschiedenis.
Ondanks deze crisis bleef de tulp een icoon van luxe en schoonheid en is het vandaag een van de meest geliefde bloemen ter wereld.